Identiteit

Leestijd 33 minuten • Laatst bijgewerkt op
audio-thumbnail
Luisterboek
0:00
/56:04

Wat is er aan de hand?

Al op jonge leeftijd nemen we onbewust dingen over van de mensen om ons heen, dit wordt socialisatie genoemd. Denk bijvoorbeeld aan taalgebruik, verwachtingen, gedrag, normen, waarden, ambities en doelstellingen. Onze socialisatie vindt plaats binnen verschillende leefwerelden. Kinderen en jongeren worden allereerst gesocialiseerd binnen het huis waar ze opgroeien. Ze leren wat thuis gangbaar en sociaal geaccepteerd is. Mede daarom is ouders betrekken bij het onderwijs ook zo belangrijk. Contact met de ouders geeft de leerkracht een inkijkje in de thuissocialisatie van kinderen. Verder brengen kinderen een groot deel van hun tijd buitenshuis door. Ze spelen met vrienden en gaan, uiteraard, naar school.

Kijk bijvoorbeeld naar Gianny, Anyssa en Yunuscan. Zij krijgen normen en waarden mee via hun ouders, maar ook via leraren op school en leeftijdsgenoten die ze ontmoeten. Deze ontmoetingen kunnen op straat zijn, maar net zo goed bij sportclubjes, muziekles of de naschoolse opvang. De leefwerelden van de kinderen die we in Klassen volgen, lopen sterk uiteen. Vera heeft andere leefwerelden dan Viggo, en Waïl groeit op met andere mensen om zich heen dan Evy. Maar in welke werelden ze ook opgroeien, één ding hebben alle leerlingen uit Klassen gemeen: ze zijn allemaal bezig met vragen rondom hun identiteit. Wie zijn ze eigenlijk? Wie willen ze zijn? Wat onderscheidt hen van hun leeftijdsgenoten? Welke gebruiken, normen en waarden kennen ze? En hoe zijn deze van belang binnen hun verschillende leefwerelden? Waar botsen ze en waar komen ze overeen?

In dit proces van identiteitsvorming kan verwarring ontstaan over wie ze zijn en waar ze bij horen, waar ze zich voor willen inzetten en waar ze juist niet hun best voor willen doen. In dit proces kan het zijn dat school niet op de eerste plaats komt. Omdat ze zich op school niet gezien of gewaardeerd voelen, omdat de schoolwereld te veel verschilt van hun thuiswereld om het met elkaar te kunnen combineren, of omdat ze liever met hun vrienden zijn.

In dit hoofdstuk gaan we dieper in op de identiteitsontwikkeling van kinderen en jongeren en de bijbehorende verschillende leefwerelden waarin ze zich begeven. Er wordt uitgelegd waarom het belangrijk is dat je je als leerkracht bewust bent van de verschillende leefwerelden van je leerlingen en wat er gebeurt als de schoolcultuur niet voldoende duidelijk is voor de leerlingen en/of het schoolteam. Ten slotte worden er praktische suggesties gedaan om uiteenlopende leefwerelden bij elkaar te brengen.

Diamant border

Identiteitsvorming

Volwassen worden gebeurt niet in een vacuüm. Je omgeving en het milieu waarin je opgroeit bepalen grotendeels wie je wordt en hoe je je eigen positie in de wereld ziet. Je gevoel van identiteit is dus sterk afhankelijk van hoe anderen jou zien en wat anderen jou hebben meegegeven.

Identiteitsontwikkeling is een proces dat op meerdere gebieden tegelijkertijd plaatsvindt en op verschillende manieren vormgeeft hoe jij jezelf ziet. Je kunt je als man identificeren en jezelf tegelijkertijd als Christen en homoseksueel zien. Identiteit is een fenomeen dat houvast biedt en jou tegelijkertijd uniek maakt. Identiteit is een fundamenteel principe dat zich een leven lang blijft vormen: je bent nooit ‘af’. Door het hebben van een identiteit of meerdere identiteiten voelen mensen zich verbonden met én anders dan anderen; het hebben van een identiteit verbindt én het onderscheidt (Erikson, 1959).

Identiteitsverwarring

Jonge kinderen zijn zich nog weinig bewust van hun identiteit en houden dan ook niet vast aan één bepaalde identiteit (Kroger, Martinussen, & Marcia, 2010). Als kinderen rond de acht jaar zijn, worden ze zich bewuster van hun identiteiten en de manier waarop ze anders of juist hetzelfde zijn. Ze worden zich bewust van hun genderidentiteit en hun etnische identiteit. “Ik ben een jongetje en jij een meisje” is hier een simpel voorbeeld van. Ook realiseren ze zich, naarmate ze ouder worden, wat de gevolgen van het hebben van een bepaalde identiteit kunnen zijn. Neem bijvoorbeeld Gianny en zijn vrienden die op het bankje voor hun school zitten en praten over hoe ze op hun huidskleur beoordeeld worden. Uit dit gesprek blijkt dat ze zich bewust zijn van hun donkere huidskleur en hoe deze hun identiteit bepaalt, in dit geval omdat mensen hen anders behandelen vanwege hun huidskleur. Dit voorbeeld laat zien hoe

Gaat over het volk waartoe iemand zich rekent of de etnische groep waar iemand zich deel van voelt. Dit gaat over meer dan alleen huidskleur of herkomst van de meerderheidsgroep, al is dat waar men meteen aan denkt. Mensen rekenen zichzelf tot een etnische groep vanwege herkomst en voorkomen (zoals huidskleur), maar ook vanwege socialisatie en ervaren verwantschap. Ook Nederlanders vormen een etnische groep. Agirdag, O. (2020). Onderwijs in een gekleurde samenleving. Antwerpen: EPO.

een belangrijke rol kan spelen in de ontwikkeling van kind tot adolescent en later volwassene.

Rond de pubertijd komen hier onder andere de politieke en religieuze identiteit bij. Deze identiteiten zijn vaak in eerste instantie gebaseerd op de identiteit van de ouders, daarna op die van vrienden. Jongeren worden zich bewust van al hun identiteiten en tegelijkertijd beseffen ze dat ze, ondanks alle externe invloeden, een uniek persoon zijn (van der Wal, de Wilde, & de Mooij, 2017). Dit is het stadium van de ontwikkeling waarin identiteitsprocessen centraal staan. Deze fase vindt plaats tijdens de overgang van kind naar volwassene, van ongeveer 12 tot 22 jaar (Erikson, 1959). Deze fase van identiteitsontwikkeling gaat gepaard met allerlei soorten verwarring. Verwarring over of je wel net zo goed en geschikt bent als anderen, over je plek in hiërarchische systemen zoals school en hoe je je hierin moet gedragen, over welke waarden uit je omgeving je moet overnemen en welke juist niet. Je zult deze verwarring vast herkennen uit je eigen pubertijd. Wie ben ik? In hoeverre voel ik mij thuis op school of in de wijk? Wie zijn mijn vrienden? Wat vinden mensen van mij? En wat vind ik eigenlijk van al die mensen die iets van mij vinden?

Kort samengevat: jongeren staan in de pubertijd voor een aantal ingewikkelde taken, namelijk het oplossen van eventuele verwarring over hun identiteit, het creëren van een eigen gevoel van identiteit en het vinden van de sociale omgeving waar ze betekenisvolle banden kunnen aangaan met anderen (Chen, Lay, Wu, & Yao, 2007). Het hebben van een stevig identiteitsgevoel heeft een positief effect op de mentale gezondheid. Je weet wie je bent en dat voelt goed. Verward zijn met betrekking tot je identiteit daarentegen kan negatieve uitwerkingen hebben, zoals emotionele instabiliteit, neerslachtige en angstige gevoelens of zelfs depressie (Crocetti et al., 2009).

Schipperen tussen leefwerelden

Volgens de Nederlandse onderwijssocioloog Iliass El Hadioui is het belangrijk voor onderwijskrachten om identiteitsontwikkeling en mogelijke verwarring rondom identiteit te begrijpen door stil te staan bij de pedagogische driehoek van de straat-, school- en thuiscultuur. Binnen deze drie leefwerelden, waarin jongeren zichzelf vormen, heersen soms compleet tegenstrijdige gewenste normen, waarden en gedragingen. Hoe verder deze culturen of leefwerelden van elkaar afstaan, hoe verwarrender het is voor de jongere in kwestie. Soms zelfs zo verwarrend dat de jongere de leefwerelden niet gecombineerd krijgt (El Hadioui, 2011).

De pedagogische driehoek

Straatcultuur
Stof tot nadenken
In het boek van Iliass El Hadioui ligt de focus voornamelijk op leerlingen in grootstedelijke gebieden, waar de straatcultuur het meest aanwezig zou zijn. In steden zou namelijk enerzijds een sterke mate van individualisering zijn, omdat de invloed van instituties zoals religieuze organisaties en buurthuizen is afgenomen. Tegelijkertijd zijn steden de afgelopen decennia superdivers geworden: er is een mozaïek aan culturen, talen, religies en leefstijlen te vinden. Een vanzelfsprekende identiteit is er niet meer; je bent van alles en dus ben je niets. Te midden van het enorme aanbod aan leefstijlen voelen kinderen en jongeren zich vaak verbonden met de straatcultuur. El Hadioui benoemt echter dat de ontwikkelingen die we in de steden zien ook in regionale gebieden te zien zijn. Zeker de afgelopen jaren komen jongeren via sociale media gemakkelijk in aanraking met veel jeugdculturen, waar de straatcultuur er een van is. Hoe denk jij dat de straatcultuur van invloed is op jongeren in minder stedelijke gebieden? Heb jij het gevoel dat de leerlingen op jouw school hier veel mee in aanraking komen? Denk je dat er een groot verschil tussen de regio en de stad is?

Het eerste onderdeel van de pedagogische driehoek is de straatcultuur. In de straatcultuur staan banden met leeftijdsgenoten centraal. Je zou het dus ook 'peercultuur' kunnen noemen, maar we houden het bij straatcultuur omdat El Hadioui het ook zo beschrijft. Belangrijk is om dit niet te verwarren met bijvoorbeeld criminele bendes of blowende hangjongeren; elke jongere maakt onderdeel uit van een peercultuur en dus een straatcultuur. Voor een jongere is het van belang om de sociale codes die bij leeftijdsgenoten gangbaar zijn, te begrijpen en te kunnen gebruiken om niet als buitenbeentje te worden gezien. Iedereen kan ‘straat’ zijn, maar je moet wel begrijpen wat ‘straat’ is om erbij te kunnen horen (El Hadioui, 2011).

Straatcultuur wordt gezien als macho-masculien. Dit klinkt als een abstracte term, maar wat El Hadioui hiermee bedoelt is dat de kinderen en jongeren respect, eer en status als zeer belangrijk ervaren. Toch is de straatcultuur niet per definitie een mannending. Ook meisjes en vrouwen kunnen onderdeel uitmaken van de straatcultuur. In de straatcultuur is bescherming van de groep waartoe de jongere zichzelf rekent van groot belang. Als de sociale status van die groep bedreigd wordt door mensen van buiten de groep wordt hierop gereageerd. Jongeren nemen elkaar in bescherming (de Jong, 2007). Dit kan gepaard gaan met geweld, maar kan ook verbaal worden uitgevochten (El Hadioui, 2011).

Onder vrienden kan de cultuur hard zijn. Je als kind of jongere ‘soft’ gedragen kan uit den boze zijn omdat hiermee je status in het geding kan komen. Dit zie je terug bij Gianny die met de jongerenwerker bespreekt dat hij bij niemand echt zijn gevoelens uit. De jongerenwerker antwoordt dat hij daarmee op moet passen omdat alle tranen zich dan naar binnen keren en hij dan op een gegeven moment ontploft. Gianny knikt deemoedig: dat herkent hij wel.

Onder leeftijdsgenoten is het van belang om ‘cool’ te blijven en je status te behouden, als individu én als groep. Zo kan het zijn dat het binnen de straatcultuur niet cool is om huiswerk te maken en dat in niks geïnteresseerd zijn juist wel cool is. Of een extremer voorbeeld: een straatcultuur waarin criminaliteit de norm is en statusverhogend werkt. Denk hierbij ook aan Gianny die na het plegen van een overval door medeleerlingen als een held wordt ontvangen. Gianny en zijn vrienden ontlenen onderling duidelijk status aan crimineel gedrag, terwijl in de leefwereld van de meeste mensen crimineel gedrag gezien wordt als gevaarlijk en beschadigend, niet als statusverhogend en stoer.

Stof tot nadenken
Na jarenlang etnografisch onderzoek te hebben gedaan naar de straatcultuur in Amsterdam-West kwam antropoloog Jan Dirk de Jong tot één belangrijke hoofdconclusie: de straatcultuur is bepalender voor het gedrag van jongeren dan hun culturele achtergrond. Met andere woorden: het is verkeerd om het afwijkende gedrag van Marokkaans-of Turks-Nederlandse die veel op straat zijn volledige te wijten aan hun culturele achtergrond. De straatcultuur is een opzichzelfstaand fenomeen, dat net zo goed jongeren met twee Nederlandse ouders kan beïnvloeden. Hoe zie jij als docent de straatcultuur? Associeer jij het met een bepaalde cultuur? En zo ja, waarom juist die cultuur? Bron: Kapot Moeilijk - Jan Dirk de Jong (boek)



Wel is het belangrijk om te benadrukken dat, hoewel het macho-masculiene karakter van de straatcultuur kan leiden tot het geven van overlast en criminaliteit, jongeren hier in de eerste instantie niet naar op zoek zijn. Jan Dirk de Jong, een antropoloog die jarenlang etnografisch onderzoek deed naar de straatcultuur, benadrukt dat het het met elkaar chillen op straat in de eerste instantie voor geborgenheid moet zorgen (de Jong, 2007).

De straatcultuur biedt namelijk ook mentale en emotionele veiligheid , bijvoorbeeld aan jongeren die dit in hun andere leefwerelden missen. Bij elkaar voelen ze zich veilig, gezien en gewaardeerd terwijl dit thuis of op school niet het geval is. In de straatcultuur vinden deze leerlingen dan een toevluchtsoord voor de problemen en pijn die ze thuis of op school ervaren. Jan Dirk de Jong onderstreept in zijn boek dan ook dat het belangrijkste verschil is dat de mini-maatschappijen op straat, in tegenstelling tot onze individualistische maatschappij, heel collectivistisch zijn. Op straat kom je voor elkaar op en zorg je voor elkaar, in de ‘gewone’ maatschappij wordt je aan je lot overgelaten (de Jong, 2007). Ook hier kun je Gianny in herkennen. Op straat voelt hij zich gezien en gewaardeerd, op school verveelt hij zich voornamelijk, voelt hij zich voortdurend onderschat en ondergewaardeerd. Thuis is het letterlijk en figuurlijk leeg: er staan weinig meubels en zijn moeder vertrekt soms opeens voor een langere periode naar Suriname.

Stof tot nadenken
In zijn boek beschrijft Jan Dirk de Jong een situatie die op grappige wijze illustreert hoe belangrijk het is om elkaar in bescherming te nemen op straat en onder vrienden. De kwestie die hij beschrijft begint met het feit dat Jan Dirk de Jong achtervolgd en beledigd was door jongeren uit een andere groep. Hij had vervolgens, in het kader van de-escalatie, hier niets mee gedaan. Hij had niemand van zijn groep op de hoogte gesteld en ook de politie niet gebeld. Toen hij dit verhaal vervolgens aan de jongeren met wie hij omging vertelde waar ze hartstikke kwaad dat hij hen niet direct had opgebeld. Hoe kon hij ze nou zo zwak laten lijken? Dat kan niet! Jan Dirk de Jong was verbaasd, omdat de enige andere logische optie hem de politie bellen leek, maar dat doe je al helemaal niet, werd helemaal verteld. Kortom: niet voor elkaar opkomen maakt je zwak terwijl je juist sterk wilt zijn. Herken je dit soort dynamieken, misschien in het klein, uit je eigen onderwijspraktijk? Hoe ga jij hier mee om?

Geaccepteerd worden door vrienden en het hebben van vertrouwensbanden zorgt ervoor dat jongeren minder psychische en gedragsproblemen hebben, ongeacht hun geslacht,  leeftijd of de familie waarin ze opgroeien. Ook helpen deze vertrouwensbanden met het krijgen van een coherent gevoel van identiteit. Jongeren spiegelen zich aan elkaar en steunen elkaar in hun identiteitsontwikkeling (Luyckx et al., 2014).

Thuiscultuur

Thuis worden leerlingen door hun ouders, broertjes, zusjes en andere familie gesocialiseerd. De thuissocialisatie van kinderen is belangrijker in het basisonderwijs dan in het middelbaar onderwijs, omdat vrienden op latere leeftijd een steeds grotere rol gaan spelen in de identiteitsontwikkeling van kinderen. Toch blijft de thuiscultuur een belangrijke rol spelen in het leven van jongeren. Buiten dat beïnvloedt de thuiscultuur die een kind voor of tijdens de basisschool heeft meegekregen, hoe hij of zij vervolgens de middelbare school ervaart. Een groot deel van wat je vindt en wie je bent of denkt te zijn, krijg je immers vanuit huis mee.

Schoolcultuur

Op school vindt een ander belangrijk deel van de socialisatie plaats. Socialisatie is niet voor niets één van de kerntaken van het onderwijs (Onderwijsraad, 2016). De school is een omgeving waar leerlingen continu in contact staan met leeftijdsgenoten, docenten en andere onderwijskrachten. Op school heerst, net als op straat, een specifieke cultuur, met eigen normen, waarden, verwachtingen en taalgebruik. Het gedrag dat geaccepteerd en aangeleerd wordt binnen de schoolmuren reflecteert gedrag dat binnen de algehele samenleving als sociaal wenselijk wordt gezien. School vervult namelijk een belangrijke burgerschapstaak: op school dienen kinderen opgeleid te worden tot geïnformeerde, geëngageerde, participerende burgers van de democratische samenleving.

Match of mismatch?

Wanneer de drie leefwerelden uit de pedagogische driehoek volledig op elkaar aansluiten, herkennen kinderen zich dag in dag uit in zowel de thuis-, school- als straatomgeving, waardoor er weinig verwarring is rondom hun identiteit. Ze voelen zich overal thuis en weten in elke omgeving en sociale groep wie ze zijn en hoe ze zich horen te gedragen. Dit betekent dat je als kind de schooltaal spreekt, dat je het type cultureel kapitaal bezit dat op school wordt gehanteerd en dat de normen, waarden, ambities in de verschillende leefwerelden overlappen. In die situatie hebben kinderen bijna niet door dat ze zich in drie verschillende leefwerelden begeven, omdat ze zo op elkaar lijken.

Wanneer kinderen en jongeren heel verschillende of zelfs tegenstrijdige verwachtingen, gedragingen, ambities, normen en waarden meekrijgen uit de verschillende leefwerelden, kan er verwarring ontstaan. El Hadioui beschrijft dit als een mismatch tussen de thuiscultuur, de schoolcultuur en straatcultuur. Op school wordt huiswerk maken beloond, maar op straat vinden je vrienden je een sukkel als je hard aan school werkt. Thuis wordt verwacht dat je zo snel mogelijk de groentezaak van je vader overneemt, terwijl op school de nadruk wordt gelegd op doorstuderen. Thuis is de verwachting dat je arts wordt, maar op school krijg je het idee dat dit onhaalbaar voor je is. Je docent uitschelden wordt door je vrienden beloond, maar geeft je een slechte naam binnen het schoolteam. Maar een mismatch kent ook andere, subtielere vormen. Denk bijvoorbeeld aan het afwachten met praten tot je de beurt krijgt vanuit het respect dat je thuis hebt geleerd te hebben voor meerderen; alleen praten als je vader je daar de opdracht toe geeft. Dit kan op school gezien worden als niet actief genoeg meedoen, terwijl er eigenlijk sprake is van een mismatch tussen het gewenste gedrag in verschillende leefwerelden en een leerling misschien wel niet beter weet.

Meer verdieping?

  • Niet lullen maar poetsen - Joeri Boom - artikel in de Groene Amsterdammer met meer informatie over het boek van Jan Dirk de Jong (artikel)
  • Straatcultuur en Jeugdcriminaliteit - Podcast Jan-Jaap Hubeek met Jan Dirk de Jong (podcast)
  • Switchen en klimmen - Boek over het switchgedrag van leerlingen en de klim op de schoolladder in een grootstedelijke omgeving - Ilias el Hadioui, Marieke Slootman, Zozo El- Akabawi, Maame Hammond, Anne Lisa Mudde en Sofie Schouwenburg (boek)



Wat is de rol van het onderwijs hierin?

Mismatch tussen school en andere leefwerelden

Volgens El Hadioui zou de Nederlandse schoolcultuur meer feminiene codes hebben dan de straatcultuur en soms ook de thuiscultuur. Hij legt uit dat met feminien in dit geval niet vrouwelijk bedoeld wordt en het ook niet betekent dat er veel vrouwen voor de klas staan. Het betekent dat in de schoolcultuur de nadruk ligt op een zogenaamde feminiene leerstijl, waarbij reflectie, expressie, zelfontplooiing en zelfstandigheid een centrale rol spelen. Met andere woorden: in het Nederlandse onderwijs gaat veel aandacht naar het ontwikkelen van leerlingen tot autonome wezens die zelf nadenken, plannen en beslissingen maken.

Dit staat haaks op meer klassiek, gezaghebbend onderwijs. Een voorbeeld van klassieker onderwijs zie je terug in de serie Klassen wanneer een Nederlandse delegatie naar Londen gaat voor een werkbezoek aan enkele scholen. De docent heeft hier de absolute autoriteit en de nadruk ligt op prestaties, punctualiteit en gehoorzaamheid. In de Nederlandse klassen die we volgen in de serie Klassen zien we iets anders: hier ligt de nadruk op zelf je tijd indelen, leren plannen en minder op zitten, luisteren en gehoorzamen. Juist voor leerlingen die een harde straatcultuur gewend zijn, of thuis met een meer autoritaire opvoedstijl worden opgevoed, kan de feminiene schoolcultuur moeilijk te begrijpen zijn en dus voor verwarring zorgen (El Hadioui, 2011).

Stof tot nadenken
Claims over ‘het Nederlandse onderwijs’ zijn uiteraard een generalisatie. ‘Het Nederlandse onderwijs’ is immers een heel divers fenomeen dat vele gezichten kent. Zo zijn er onderwijsvormen, zoals bijvoorbeeld Dalton- en mMntessorionderwijs, waarin zelfstandigheid, reflectie en zelfontplooiing een prominente rol krijgen. Maar, er zullen ook talloze Nederlandse scholen zijn die een meer klassieke leerstijl hanteren. Het is ook niet zo dat een feminiene leerstijl per definitie onderdoet voor klassiek, gezaghebbend onderwijs. Wel is het zo dat sommige leerlingen meer baat hebben bij een feminiene leerstijl en andere leerlingen bij een klassieke leerstijl. Het één is dus niet beter of slechter dan het ander. Als je de leerstijl op jouw school op een schaal zou moeten plaats van totaal feminien naar totaal klassiek en gezaghebbend, waar zou je de school dan plaatsen? En hoe goed denk je dat de leerstijl werkt voor leerlingen die vanuit huis niet de feminiene codes meekrijgen?



Een kwestie van milieu

Voor kinderen en jongeren uit een lager sociaaleconomisch milieu kan de mismatch tussen school, thuis en straat groter zijn dan voor leerlingen uit hogere  

Gaat over het volk waartoe iemand zich rekent of de etnische groep waar iemand zich deel van voelt. Dit gaat over meer dan alleen huidskleur of herkomst van de meerderheidsgroep, al is dat waar men meteen aan denkt. Mensen rekenen zichzelf tot een etnische groep vanwege herkomst en voorkomen (zoals huidskleur), maar ook vanwege socialisatie en ervaren verwantschap. Ook Nederlanders vormen een etnische groep.

hogere sociaaleconomische milieus. Deze laatstgenoemde groep kinderen krijgt vanuit de opvoeding vaker het belang van reflectie, expressie, zelfontplooiing en zelfstandigheid mee, waarden die centraal staan in de Nederlandse schoolcultuur. Volgens El Hadioui zouden de normen en waarden die op school uitgedragen worden een onderdeel zijn van de opvoedstijl van de middenklasse. Kinderen uit de midden- of hogere klasse die met deze opvoedstijl zijn grootgebracht kunnen daardoor makkelijker meekomen op school. Ze herkennen en begrijpen de schoolcultuur omdat ze er (thuis) mee zijn opgegroeid. El Hadioui stelt ook dat docenten bovendien  zelf vaak grootgebracht zijn met sociale codes uit deze middenklasse: zij representeren en versterken daarmee een middenklasse leefstijl en feminiene schoolcultuur  (El Hadioui, 2019).

Voor docenten is de manier waarop er op school gecommuniceerd wordt normaal, zij begrijpen de sociale codes en gaan er, onbewust, vanuit dat leerlingen dit ook zullen doen. Voor menig docent is de mismatch die zich bij sommige kinderen afspeelt moeilijk voor te stellen. Dit kan ervoor zorgen dat een mismatch tussen verschillende leefwerelden niet herkend wordt en er dus ook geen pogingen ondernomen worden om die werelden dichter bij elkaar te brengen. Begrijpelijk, maar ook zonde.

Voor nu is het voldoende om te weten dat er twee dynamieken bijdragen aan groeiende verschillen tussen leerlingen. Enerzijds is er een groep kinderen die veel overlap ervaart tussen hun leefwerelden, een duidelijk gevoel van identiteit hebben en vanuit huis meekrijgen hoe ze zich op school moet gedragen. Anderzijds is er een groep leerlingen die continu moet schakelen tussen verschillende culturen. Hierdoor kunnen ze verwarring ervaren wat betreft hun identiteit en, door de tegenstrijdigheden tussen hun leefwerelden, afstand nemen van de schoolcultuur.

Geen duidelijke schoolcultuur

Aan de basis van het onderwijs staat de schoolcultuur. De schoolcultuur leert, als het goed is, specifiek de normen, waarden en vaardigheden aan, die kinderen later nodig hebben in hun leven en in onze samenleving.

Zoals hierboven beschreven kan het zo zijn dat deze schoolse normen en waarden (sterk) afwijken van de waarden die kinderen thuis, van vrienden of op straat aangeleerd krijgen, dat leerlingen hierdoor een mismatch ervaren en dat dit de leerprestaties in de weg staat. Hier ligt een ingewikkelde taak voor jou als docent en met name voor het hele schoolteam: het team moet er samen voor zorgen dat er een gezonde schoolcultuur is waar binnen alle  kinderen kunnen groeien. Aan de ene kant moet het kind de normen en waarden aanleren die in de maatschappij centraal staan en aan de andere kant moet er ook aandacht gaan naar andere perspectieven om te zorgen dat alle leerlingen zich welkom voelen. School moet zich dus enerzijds sterk onderscheiden van de andere leefwerelden, terwijl op school tegelijkertijd de brug moet worden gevormd tussen verschillende leefwerelden.

In zijn nieuwste werk “Grip op de mini-samenleving” (2022) maakt Iliass El Hadioui onderscheid tussen drie suboptimale soorten situaties die kunnen optreden als er geen sprake is van een duidelijke, gezonde school- en klascultuur die alle kinderen stimuleert tot leren. De ideaaltypes die hij schetst zijn gebaseerd op observaties in honderden Nederlandse klaslokalen vanuit zijn organisatie de Transformatieve School.

De eerste suboptimale situatie is een situatie waarin de klas verwordt tot een soort speelplaats. El Hadioui noemt dit de ludificering van het onderwijs, naar het woord 'Ludere' dat in het Latijn spelen betekent. In een speelse leeromgeving is er te weinig rust en is het onduidelijk wat er moet gebeuren om te klimmen op de schoolladder. Duidelijke kaders missen en dat wat de docent thuis heeft voorbereid is niet per se leidend voor het verloop van de les. Daarnaast is er sprake van onduidelijke verwachtingen van docent tot leerling en van leerling tot docent. Zowel docent als leerling tasten in het duister en dit kan tot situaties leiden waarin de sfeer snel van positief naar negatief omslaat: er zijn immers geen duidelijke normatieve kaders waar leerlingen zich aan moeten houden. In deze ‘speelse’ omgeving mist de basisrust die kinderen nodig hebben om te kunnen leren. Een aanzienlijk deel van de leerlingen schakelt in dit soort situaties dan ook niet over naar de schoolse code. Of zoals El Hadioui het formuleert: ze switchen niet naar de schoolcode én ze klimmen niet op de schoolladder. Met klimmen op de schoolladder bedoelt El Hadioui dat  je vanuit het oogpunt vanuit de school vooruit gaat: dit kan dus het aanleren van bepaalde (schoolse) vaardigheden zijn zoals rekenen of lezen, maar ook simpelweg het behalen van goede cijfers voor toetsen (El Hadioui, 2022).

Een tweede situatie die El Hadioui schetst is een situatie die al vaak uitgelicht is in deze kennisbank, namelijk een situatie waarin alleen bepaalde kinderen uitgenodigd worden te klimmen op de schoolladder, terwijl andere kinderen structureel achterblijven. ‘Bepaalde kinderen’ zijn in deze context kinderen die van huis uit al bekender zijn met de schoolse code; zij die de schooltaal begrijpen, betrokken ouders hebben en het voor de school juiste type sociaal en cultureel kapitaal bezitten. In deze situatie kan het bekende ‘Mattheus-effect’ optreden: het onderwijs helpt dan juist die leerlingen die al een voorsprong hadden (op het gebied van zelf-effectiviteit, taalontwikkeling, cultureel kapitaal etc.), nog verder vooruit, terwijl kansarmere leerlingen achterblijven. Leerlingen die toch al goed meekomen, doen veel succeservaringen op tijdens hun schooltijd en vergroten hun zelf-effectiviteit. Voor hen is school behoorlijk inclusief: zij kunnen er helemaal zichzelf zijn. Laten we vooropstellen dat dit het gewenste effect van school is: ook kinderen die een voorsprong hebben op hun klasgenoten verdienen succeservaringen en groei. Het is pas een probleem als andere leerlingen, die minder naadloos in de schoolse code passen, zich niet kunnen ontwikkelen (El Hadioui, 2022). Bepaalde groepen leerlingen beklimmen consequent de schoolse ladder, terwijl andere groepen achterblijven. Zo wordt kansenongelijkheid logischerwijs vergroot.

De derde en misschien wel meest interessante situatie, is de situatie waarin wél geklommen wordt, maar er niet geswitcht wordt naar de schoolse code. Dit houdt in dat leerlingen zich cognitief wel ontwikkelen, maar zich in sociaal-gedragsmatig opzicht totaal niet conformeren aan de schoolse code. Deze leerlingen voelen zich, los van hun prestaties, niet thuis op school. Deze situatie kent meerdere gedaantes. De eerste gedaante omvat leerlingen die ‘onderwijskundig verstoppertje spelen’. Hoewel deze leerlingen slim en gemotiveerd zijn, zullen ze alles doen om dit niet zo te laten lijken ten overstaan van hun vrienden. Je wilt immers wel cool zijn en dus lieg je over of je hebt gestudeerd voor een toets. Een tweede gedaante is dat de verwachtingen binnen een klas over het algemeen zo laag liggen dat het klimmen wel voorkomt, maar dat het niet aan de lessen te danken is en klimmen ook niet noodzakelijkerwijs switchen naar de schoolse code vereist.

Een gevolg van een klas waarin geklommen wordt zonder dat er door de leerlingen geschakeld wordt naar de schoolse code, is vervreemding tussen docent en leerlingen. De docent, vaak uit de middenklasse afkomstig, slaagt er niet in op één lijn te komen met leerlingen uit de klas die volgens andere codes communiceren. Er is sprake van vervreemding van docent en ‘de mini-samenleving’, zoals El Hadioui de klas noemt. Deze situatie kan de ontwikkeling van leerlingen in de weg zitten omdat ze zich enerzijds volledig van de schoolse code afkeren die ze misschien later in hun leven nog nodig zullen hebben, terwijl anderzijds de samenwerking tussen docent en leerling niet goed verloopt doordat docenten en leerlingen elkaar niet goed begrijpen.

In dit scenario zijn er dan ook vaak problemen met orde in de klas. Leerlingen die ‘onderwijskundig verstoppertje spelen’ en het cognitief goed snappen maar zich niet houden aan de schoolse code zorgen voor een onrustige sfeer in de klas. Ze hoeven hun best niet te doen, maar gedragen zich ook niet netjes. Deze onrustige sfeer zit het klimmen van kinderen die cognitief meer tijd nodig hebben in de weg. In een klimaat waarin de schoolladder alleen maar zakt, en klimmen dus niet meer nodig is, worden kinderen niet gestimuleerd om te zichzelf te ontwikkelen en is er vaak sprake van een weinig uitdagende en ongestructureerde sfeer in de les (El Hadioui, 2022).

Onbewuste vooroordelen

Het feit dat het publieke debat al jaren gedomineerd wordt door thema’s zoals integratie, immigratie en diversiteit kan het verbinden van leefwerelden in de weg staan. Het is logisch dat deze thema’s een rol in het onderwijs spelen en vormend zijn voor onze perceptie van leerlingen in onze klaslokalen: ze zijn zeer aanwezig in het politieke en publieke debat en er wordt regelmatig over “wij” en “zij” gesproken als het over verschillen tussen mensen gaat (Magandane, 2021). Wanneer leraren dagelijks bepaalde problematiek terugzien op het nieuws en in het klaslokaal, zoals afwijkend gedrag dat vaker voorkomt bij een bepaalde groep, kan dit leiden tot stigmatiserende gedachten en ongelijke behandeling. Een voorbeeld hiervan is dat docenten sociaal afwijkend gedrag bij leerlingen van kleur automatisch zien als het gevolg van gebrekkige integratie of een cultureel gebrek, in plaats van aangeleerd gedrag dat niet binnen de schoolse gedragscodes past.

Het risico op onbewuste vooroordelen en ongelijke behandeling wordt vergroot doordat er op de meeste lerarenopleidingen nog weinig aandacht is voor thema’s zoals ongelijkheid, sociale en culturele verschillen, racisme, machtsrelaties en stereotypering, aldus onderzoek van Lisa Gaikhorst, Jeffrey Post, Virginie März en Inti Soeterik (Gaikhorst, Post, März & Soeterik, 2020). Docenten worden dus niet voldoende uitgerust om om te gaan met verschillen in de klas en op school, terwijl die verschillen wel voortdurend in het publieke debat en de media benadrukt worden.

Stof tot nadenken
Het hier genoemde onderzoek komt uit 2020 en is dus redelijk recent. Toch betekenen de resultaten niet dat er de laatste jaren niks veranderd is op de lerarenopleidingen. Vergeleken met tien jaar geleden is er absoluut sprake van vooruitgang. Binnen veel lerarenopleidingen krijgen thema’s zoals racisme, ongelijkheid, racisme en machtsrelaties een steeds prominentere plek. Daarbij zullen jonge docenten, dankzij de veranderende tijdsgeest, waarschijnlijk bekender zijn met deze thema’s. De resultaten van dit onderzoek zijn dus absoluut geen reden tot pessimisme. Wel laat dit onderzoek zien dat, ondanks dat er stappen gemaakt worden, de weg nog lang is. Hoeveel weet jij over deze thema’s? En heb je het idee dat er grote intergenerationele verschillen zijn in kennis over deze thema’s?



Lage ouderbetrokkenheid

Het betrekken van ouders bij de schoolloopbaan van hun kind kan een belangrijk middel zijn om verschillende leefwerelden bij elkaar te brengen. Jij bent als docent een vertegenwoordiger van de schoolcultuur, ouders zijn dat van de thuiscultuur. Helaas blijkt uit onderzoek dat bij ouders met een lagere sociaaleconomische status en/of een niet-westerse migratieachtergrond, de ouderbetrokkenheid vaak lager is (Castro et al., 2015). Terwijl daar juist vaak de thuiswereld het verst afstaat van de schoolcultuur. School slaagt er niet altijd in om die ouders te betrekken die voor docenten, op het eerste gezicht, moeilijker te bereiken lijken. Zonde, want als deze betrokkenheid groter wordt, wordt het voor kinderen en jongeren ook gemakkelijker om de leefwerelden dichter bij elkaar te krijgen.



Wat kan het onderwijs doen?

Jongeren bijstaan in het proces van identiteitsontwikkeling is een lastige taak. Gelukkig zijn er dingen die je als school kunt doen om de leefwerelden bij elkaar te brengen en jongeren hierin te ondersteunen.

Samen een heldere en gezonde schoolcultuur creëren

Zoals in het vorige hoofdstuk naar voren kwam is het, om identiteitsverwarring te voorkomen, belangrijk dat duidelijk is voor kinderen en jongeren wat er wel en niet kan op school en in de klas, wat de normen en waarden zijn en wat er precies van hen verwacht wordt. Leerlingen zijn gebaat bij duidelijkheid, juist in deze fase waar al zoveel verwarring is. Als schoolteam moet je pal gaan staan voor bepaalde schoolse waarden. “Zo doen we dat hier op school en niet anders” is in sommige gevallen een goede gedachte die duidelijkheid biedt aan kinderen en jongeren. Het geeft niet als de schoolcultuur op sommige punten sterk verschilt van de thuis- en de straatcultuur. Het gaat erom dat schoolcultuur duidelijk is en dat het door iedereen binnen het schoolteam op dezelfde manier wordt uitgedragen.

El Hadioui benadrukt hoe zeer een gezonde en duidelijke schoolcultuur de taak is van het team als geheel: alleen als een schoolcultuur door het hele team wordt uitgedragen en in elk hoekje en gaatje van de school voelbaar is, stimuleer je leerlingen als collectief te switchten naar de schoolcultuur. En dat is wat je wil: in een ideale wereld schept het team de mogelijkheden voor elke leerling om zijn/haar zelf-effectiviteit te vergroten en vermijd je de drie suboptimale situaties die hierboven geschetst zijn. Verschillen tussen leerlingen zullen er altijd zijn, maar voor elke kind moet school een veilige plek zijn om te klimmen (en dus ook om te vallen!) (El Hadioui, 2022).

Pogingen om de verschillende leefwerelden van leerlingen te verbinden mogen nooit ten koste mogen gaan van de kwaliteit van onderwijs, ze zouden er juist aan bij moeten dragen. Zowel bij leerlingen als bij leraren moet nooit het idee ontstaan dat ze zich volledig moeten aanpassen aan de codes en gedragingen van de ander. Het is dus niet een kwestie van docenten die de straatcultuur geheel omarmen of leerlingen die zich alleen nog maar gedragen volgens schoolse normen en waarden. Het gaat om balans vinden met elkaar. Docenten hoeven geen straattaal te praten, net zomin als ze van hun leerlingen moeten verwachten dat ze nooit meer straattaal praten. Als schoolteam en als docent blijft het allerbelangrijkste dat je een coherente visie hebt over wat je wel en niet wilt uitdragen, wat je straft, wat je beloont en wie jij bent. In het opstellen en naleven van deze visie is het belangrijk dat er niet gebogen wordt voor de straat- of thuiscultuur, maar kunnen de verschillende leefwerelden niet compleet genegeerd worden.

Aan de slag?

  • Schoolbrede visie - SLO handreiking waarin concrete handvatten worden geboden voor het opstellen van een schoolbrede visie (Tedtalk)
  • Grip op de mini-samenleving - Iliass el Hadioui boek dat eerder in dit hoofdstuk al genoemd wordt. In het laatste deel van het boek staan concrete aanbevelingen die goed van pas kunnen komen bij het opstellen van een schoolbrede visie (boek)

Vooroordelen vermijden

Zoals eerder benoemd kunnen bepaalde vooroordelen die in de maatschappij bestaan ook het klaslokaal en de school binnendringen. Dat is niet gek, maar het is nodig om je hier als docent van bewust te zijn. Als jij je namelijk laat leiden door vooroordelen, zal dit de verschillende leefwerelden van leerlingen uit je klas gevoelsmatig alleen maar verder uit elkaar drijven. Vandaar dat het belangrijk is om je bewust te worden van onbewuste vooroordelen en hoe deze meespelen op school. Vervolgens kun je aan de slag met deze vooroordelen door je in te lezen en het er met het team over te hebben. Ook kun je ervoor kiezen om bewust buiten je bubbel te treden en beter feedback te leren geven, om zo te voorkomen dat onbewuste vooroordelen het zich thuis voelen op school voor leerlingen in de weg staan.

Aan de slag?

Intercultureel onderwijs

Een manier om te zorgen dat leerlingen meer aansluiting vinden in de schoolcultuur, is het actief omarmen van verschillende achtergronden en culturen in het onderwijs. Zo herkennen leerlingen zich in de schoolcultuur en voelen ze zich gezien, ook als ze niet uit de meerderheidsgroep komen. Het actief omarmen en terug laten komen van (culturele) diversiteit valt onder het begrip intercultureel onderwijs. In de jaren ’90 beschreef James Banks, één van de bekendste wetenschappers op het gebied van inclusief onderwijs, de verschillende dimensies van intercultureel onderwijs.

De eerste dimensie focust op het integreren van multiculturele voorbeelden in de inhoud van de lessen (Agirdag, 2016). Denk hierbij aan leraren die in hun lessen voorbeelden gebruiken uit verschillende culturen die gaan over verschillende groepen leerlingen. Wanneer docenten dit doen, kiezen zij er bewust voor om voorbeelden te geven die aansluiten bij de leefwereld van de groep die ze voor zich hebben. Dit zorgt ervoor dat leerlingen zich herkennen in het onderwijs (Banks, 1994).

Dit kun je als docent voortdurend toepassen door bewust te kiezen wat je als voorbeeld noemt, wat je de klas laat zien, wat je de klas laat lezen en ga zo maar door. Hier liggen ontzettend veel mogelijkheden. Let wel op: het integreren van interculturele voorbeelden in de les komt de representatie niet ten goede als het gedaan wordt op basis van stereotypen. Dit werkt rolbevestigend en heeft een negatief effect.

De tweede dimensie gaat over het aanleren van een kritische houding ten opzichte van de aangeboden kennis. Alleen al het selecteren van de kennis die aangeboden wordt, brengt namelijk een bepaald gekleurd beeld over de wereld met zich mee mee. Bij het aanbieden van kennis worden voortdurend keuzes gemaakt en dit gebeurt vaak vanuit ons eigen, dominant Westerse, perspectief. Keuzes maken in wat je aanbiedt is onvermijdelijk, maar je bewust zijn van de kleur van je keuzes en hier vervolgens openlijk over spreken met de leerlingen is een goede manier om dit in context te plaatsen. Geef je leerlingen dus mee dat kennisoverdracht niet per definitie objectief is. Dit leert hen meteen kritisch na te denken over dat wat hen verteld wordt: een win-winsituatie dus (Banks, 1994).

Dit gebeurt nu nog niet altijd. Zo leerde jij waarschijnlijk op school dat Christopher Colombus Amerika ontdekte, terwijl er in werkelijkheid al honderden jaren mensen woonden. Ontdekken is hier dus niet helemaal het gepaste woord, maar lang werd dit wel zo verteld in de gemiddelde geschiedenisles. Mocht je soortgelijke dingen tegenkomen in de schoolboeken, dan is het benoemen en bespreken al genoeg om aan de leerlingen te laten zien dat je je bewust bent van andere perspectieven. Dus: ga het gesprek over de Nederlandse rol binnen de slavenhandel wél aan en besteed aandacht aan verhalen die te weinig verteld worden binnen het gewone curriculum. Want onthoud: door iets niet te bespreken kun je ook heel veel zeggen.

De derde dimensie sluit naadloos aan op de vorige: focus op het opvullen van gaten in het kennisaanbod (Banks, 1994). Waar heb je het nooit over in de klas, maar zou je het eigenlijk wel over moeten hebben? Om de aangeboden kennis breder te maken, kun je het onderwijsprogramma aanvullen met activiteiten die stereotyperingen doorbreken. Denk hierbij aan het vieren van niet-Christelijke feestdagen, het bezoeken van culturele evenementen met een focus op diversiteit en het bezoeken van musea die hier aandacht aan besteden (bijvoorbeeld het Tropenmuseum in Amsterdam en het West-Fries museum). Betrek hier vooral je leerlingen en ouders met verschillende achtergronden bij. Zij kunnen jou uit eerste hand vertellen hoe het is om te leven met de gevolgen van stereotypering en je zo helpen bij het vormgeven van een programma.

De laatste dimensie is eigenlijk meer een voorwaarde voor het goed kunnen overbrengen van intercultureel onderwijs. Er moet een veilig leerklimaat zijn waarin leerlingen vrijuit durven te spreken over verschillen en overeenkomsten met anderen. In een veilig leerklimaat voelen leerlingen zich meer verbonden met school en zijn ze minder geneigd om zich af te keren van het systeem. SLO heeft een handreiking gemaakt waarin je meer kunt lezen over het creëren van een veilig leerklimaat.

Anno 2021 zijn de dimensies van Banks misschien zelfs relevanter dan toen ze bedacht werden aangezien onze samenleving alleen maar diverser wordt. Tegenwoordig gaat het niet alleen meer om een plek geven aan etnische en culturele diversiteit in het onderwijs, maar om het omarmen van de bredere diversiteit van de Nederlandse maatschappij. Aandacht voor de lhbtq+ gemeenschap, maar ook het slavernijverleden vullen de manier waarop intercultureel onderwijs wordt toegepast aan. Zo vieren steeds meer scholen Paarse Vrijdag en worden er Kamervragen gesteld over hoe er meer tolerantie en veiligheid gecreëerd kan worden voor docenten en leerlingen uit de lhbtq+ gemeenschap. Ook burgerinitiatieven zoals Zetjein en onafhankelijk stichtingen zoals WomenInc pleiten voor een inclusiever curriculum. Zo wordt er in én buiten het onderwijs hard gewerkt aan minder eurocentrisch onderwijs met minder stereotypering en meer herkenning voor iedere leerling.

Docentschap gericht op sociale gerechtigheid

In een artikel in een tijdschrift voor lerarenopleiders beschrijven Nina Hosseini, Monique Leijgraaf, Lisa Gaikhorst en Monique Volman hoe een perspectief gericht op sociale rechtvaardigheid (social justice perspective) de kansen van kinderen binnen het Nederlands onderwijs zou kunnen bevorderen.

Let op!
Deze oplossing wordt ook besproken in het hoofdstuk Verwachtingen van deze kennisbank.

Een perspectief gericht op sociale rechtvaardigheid gaat verder dan alleen het gelijk behandelen van leerlingen en het verschillend compenseren en waarderen van leerlingen. Deze twee benaderingen zijn óók belangrijk maar niet genoeg, aldus de auteurs. In een sociaal rechtvaardige benadering staat de kritische houding van docenten tegenover sociale en maatschappelijke ongelijkheid centraal. Het gaat er hier vooral om dat de structurele invloed van macht, marginalisatie en ongelijkheid op de samenleving en op het (opleidings)onderwijs aan de orde gesteld wordt (Hosseini, Leijgraaf, Gaikhorst & Volman, 2021).

Er wordt van docenten gevraagd om voortdurend kritisch naar zichzelf te kijken. Ongelijk behandelen voor gelijkere kansen is nog steeds het uitgangspunt, maar komt nu voort uit een fundamenteel andere gedachte: kinderen moeten niet extra gecompenseerd worden omdat ze vanuit huis te weinig meekrijgen maar omdat de maatschappij hen tekort doet. Het gevecht voor kansengelijkheid groeit zo van een vorm van liefdadigheid (hen helpen die het minder goed getroffen heb) naar een strijd in de context van bredere systemen van onderdrukking (Hosseini, Leijgraaf, Gaikhorst & Volman, 2021).

In deze benadering wordt het politieke karakter van onderwijs dus niet uit de weg gegaan maar juist omarmd: onderwijs is niet neutraal, het vertegenwoordigt de normen, waarden en visies van de dominante klasse. Het handelen van leraren(opleiders) is ook niet neutraal: dit ondersteunt ofwel de status quo of het daagt deze uit. Dit klinkt misschien radicaal en druist in tegen het idee van objectieve kennisoverdracht, maar het bezitten van deze vaardigheden zorgt er wel voor dat er voor kinderen op school meer ruimte komt om zichzelf te zijn. Ook als ze zich in de eerste, tweede of misschien zelfs derde instantie niet thuis voelen op school. Buiten dat is dus de vraag of kennisoverdracht überhaupt objectief kan zijn

De drie belangrijkste kenmerken van docentschap gericht op sociale rechtvaardigheid zijn: 1. ruimte vrijmaken voor het kritisch bevragen van (onderwijs)praktijken 2. weerstand niet uit de weg gaan en 3. vormen van verzet omarmen. Let op: deze kenmerken zijn in de eerste instantie ontwikkeld voor onderwijs van lerarenopleider tot docent en dus niet van docent tot leerling. Echter is het nog steeds relevant voor docenten, omdat het óók voor docenten belangrijk is om hun zichzelf en hun leerlingen kritisch te leren denken.

Kenmerk 1: Ruimte maken voor het kritisch bevragen van de (onderwijs)praktijk

Binnen onderwijs gericht op sociale rechtvaardigheid is er veel aandacht voor de structurele factoren die het onderwijs beïnvloeden. Het gaat hier dus om hoe bepaalde machtsstructuren en ideologieën terugkomen in schoolcurricula, toetsen en het klaslokaal. Dit vraagt een onderzoekende houding

Stof tot nadenken
Een praktijkvoorbeeld waarin deze onderzoekende houding werd gestimuleerd bij docenten in-spe is een onderzoek waarin lerarenopleiders studenten teksten lieten lezen waarin thema’s zoals racisme, onderdrukking en discriminatie een rol spelen. Vervolgens ging de lerarenopleider samen met de studenten in gesprek om te duiden welke rol het precies had: was het overduidelijk aanwezig of was het meer subtiel? Ten slotte verbonden de studenten de gebeurtenis aan de onderwijspraktijk door te kijken hoe je hier als docent invloed op kunt uitoefenen. Zo werden studenten bewust van deze grotere thema’s en leerden ze tegelijkertijd ook op wat voor manier ze invloed kunnen hebben. Hoe zou zo’n oefening op jouw school of binnen jouw team kunnen werken? Wat denk je dat jij en je leerlingen eraan kunnen hebben? Bron oorspronkelijke onderzoek: Lemley, C.K. (2014). Social justice in teacher education: Naming discrimination to promote transformative action. Critical Questions in Education, 5(1), 26-51.

van het schoolteam waarin ze voortdurend hun eigen praktijk durven te bevragen en te evalueren, inclusief eigen vooroordelen en structurele elementen die mogelijk de onderwijspraktijk beïnvloeden. Aan de schoolleider de taak om deze onderzoekende houding te stimuleren en te ondersteunen en uiteraard zelf, als voorbeeld, deze houding ook actief uit te dragen. Een onderzoekende houding van docenten is alleen mogelijk als er door de schoolleider actief ruimte voor gemaakt wordt. Doordat leden van het schoolteam kritischer naar zichzelf leren kijken, wordt kritiek minder gezien als een aanval, maar eerder als mogelijkheid om iets nieuws te leren of zich verder te ontwikkelen (Hosseini, Leijgraaf, Gaikhorst & Volman, 2021). Is er bij jou op school ruimte  om de (onderwijs)praktijk kritisch te bevragen? Wat zouden docenten uit je team van jou nodig hebben om deze onderzoekende houding verder te ontwikkelen?

Kenmerk 2: Weerstand niet uit de weg gaan

Het is (bijna) onvermijdelijk dat tornen aan vanzelfsprekende normen, tradities en ongelijkheden voor weerstand zorgt. Onderzoek wijst er zelfs op uit dat juist gemarginaliseerde groepen op veel verzet stuiten als ze proberen de status-quo te bevechten (Hosseini, Leijgraaf, Gaikhorst & Volman, 2021).

Dat er weerstand zal zijn staat dus vast: calculeer dit en geef niet op. Verandering kan een langzaam proces zijn. Weerstand is nodig en misschien zelfs goed: het is ongemakkelijk om over zaken als onderdrukking en racisme te praten, dit zal zo zijn met je leerlingen en met je collega’s. Om te zorgen dat het niet te zwaar is het voor degene die het gesprek probeert open te breken, is het verstandig om op zoek te gaan naar andere mensen die zich inzetten voor dezelfde zaak. Zo hoef je het niet helemaal alleen te dragen en kun je steun uit elkaar putten (Hosseini, Leijgraaf, Gaikhorst & Volman, 2021). Dit is overigens ook een les die je je leerlingen kunt meegeven: dat vooruitgang soms gepaard gaat met weerstand, maar dat je samen sterk staat. Rekenen op weerstand en samenwerken zijn hier de sleutels tot succes, ook als het soms als een eindeloze weg voelt.

Stof tot nadenken
Het desbetreffende onderzoek komt van een Amerikaanse vrouw met een Afrikaanse achtergrond die lesgaf op een lerarenopleiding. Toen zij ging lesgeven met een witte mannelijke collega kreeg hij alle autoriteit toegedicht, terwijl zij alle kritiek kreeg. Zo werd zij aangesproken op het slecht nakijken van papers, terwijl de papers in kwestie door de docent waren nagekeken. Het ging dus nooit om haar kwaliteiten of manier van lesgeven, maar het was haar achtergrond die haar in de weg zat bij het onderwijs van haar studenten. Het feit dat uit een gemarginaliseerde groep afkomstig zijn zo tegen je kan werken geeft te denken: hoe zorg je ervoor dat mensen uit gemarginaliseerde groepen hun stem durven te laten horen?



Kenmerk 3: Vormen van verzet benutten

In de strijd voor sociale rechtvaardigheid is het belangrijk om een stem te geven aan hen die vaak niet gehoord worden. Dit betekent dus dat verhalen van mensen (leerlingen of mededocenten) die ingaan tegen het dominante verhaal een centrale plek moeten krijgen in de les en op school. Een goede manier om dit te doen is door gebruik te maken van stortytelling met leerlingen en/of mededocenten. Zo krijgen zij een kans om hun eigen verhaal te vertellen, ongelijkheden ter discussie te stellen en zich te verbinden met andere leerlingen met soortgelijke ervaringen, maar middels een manier die niet direct persoonlijk is. Door ruimte te laten voor creativiteit hoeven de ‘storytellers’ niet helemaal de waarheid te vertellen, maar kunnen ze tegelijkertijd hun ei kwijt (Hosseini, Leijgraaf, Gaikhorst & Volman, 2021).

De leraar als rolmodel

Voor leerlingen ben jij een rolmodel, want net zoals aan hun ouders en vrienden, spiegelen leerlingen zich aan hun docenten. Leerlingen spreken expliciet uit dat een goede band met een leraar motiveert om hard te werken. Ze zijn meer bereid zich aan de schoolse codes aan te passen wanneer ze zich door hun leraren gezien en erkend voelen (Klaassen, 2012). Iedereen heeft er wel één: die docent voor wie je écht je best wilde doen. Niet omdat het moest, maar omdat je hem of haar respecteerde. Hij of zij die het verschil maakte. Diegene kan jij voor je leerlingen ook zijn en ben je vast ook al vaak geweest.

Eigenschappen die leerlingen waarderen in onderwijzers zijn geduld, redelijkheid, begrip en inlevingsvermogen. Als een leraar deze eigenschappen laat zien, voelen leerlingen over het algemeen minder weerstand wanneer ze worden aangesproken op hun gedrag. Maar juist tegenover leerlingen die veel onwenselijk gedrag vertonen in de klas kan het onnatuurlijk aanvoelen om dit aardige gedrag te laten zien. Of zelfs onmogelijk: hoe kan jij je nou respectvol gedragen als je leerling zich zo respectloos opstelt naar jou toe? Deze primaire reactie is logisch en begrijpelijk. Leerlingen kunnen in sommige gevallen het bloed onder je nagels vandaan halen. Realiseer je echter dat je als docent altijd een voorbeeldrol hebt in de klas. Tegenover al je leerlingen, óók de lastige, die misschien heel anders gesocialiseerd zijn dan jij. Realiseer je ten alle tijden dat jij de volwassene bent en zij nog kinderen, die bovendien door een ingewikkeld proces van identiteitsvorming gaan en moeten schipperen tussen verschillende leefwerelden.

Hierbij is kennis over de leerlingen die je tegenover je hebt de sleutel. Wanneer je beter begrijpt waar iemand vandaan komt, is het makkelijker om begrip op te brengen voor diegene. Verdiep je daarom in de straat- en thuiscultuur van je leerlingen en betrek hen daarbij. Stel vragen en je zult zien dat ze zich meteen al meer erkend voelen. Begrijpen waarom een leerling zich altijd sterk moet laten gelden of waarom een leerling juist nooit iets zegt in de klas, kan zorgen voor een mildere reactie van jouw kant.

Het kan echter ook zijn dat jij niet het juiste rolmodel voor een specifieke leerling bent. Je kunt immers niet bij iedereen aansluiten. Denk dan na over wie binnen het schoolteam dat wel is of welke rolmodellen van buiten je kan inschakelen. Bekijk het hoofdstuk ‘ruimte maken van rolmodellen’ binnen het thema Cultureel en Sociaal Kapitaal voor meer informatie hierover.

Aan de slag?

Alle ouders betrekken

Om school en thuis te kunnen verbinden en zo overlap tussen de leefwerelden te creëren, is het belangrijk dat er vanuit school actief gewerkt wordt aan het bereiken en betrekken van álle ouders. Ook ouders die in de eerste instantie geen tekenen van betrokkenheid laten zien. Op deze manier zien de jongeren dat de leefwerelden ook samen kunnen gaan en dat ze zelfs samen kunnen werken. In het hoofdstuk ouderbetrokkenheid staat beschreven hoe de moeilijk te bereiken ouder tóch betrokken kan worden, gebruik dit vooral om uiteenlopende leefwerelden met elkaar te verbinden.

Aan de slag?

Het sluiten van pedagogische allianties

In het hoofdstuk Burgerschap is het sluiten van pedagogische allianties één van de aangedragen oplossingen voor het succesvol overbrengen van burgerschapswaarden en -vaardigheden. Deze methode werkt ook voor het samenbrengen van verschillende leefwerelden. In een pedagogische alliantie zitten allerlei partijen die met jongeren werken. Al deze partijen hebben zich gecommitteerd aan een aantal kernprincipes en dragen deze consequent uit. In de praktijk betekent dit dat op de voetbalclub, in de kerk of de moskee, in het buurthuis of bij de lokale muziekschool hetzelfde wordt omgegaan met conflicten, hetzelfde wordt gereageerd op discriminatie en hetzelfde gedrag wordt beloond of afgestraft.

Zo zien jongeren in de praktijk terug dat er wel degelijk overlap is tussen hun leefwerelden die zij zelf als zo verschillend of zelfs tegenovergesteld ervaren. Door overeenstemming te creëren met lokale buurtorganisaties over normen, waarden, verwachtingen en gepast gedrag, haal je de wijk de school in (en de school de wijk) en breng je de leefwerelden voor de leerling samen.

De maatschappij de school in brengen is iets dat Jan-Dirk de Jong ook ten zeerste aanraadt. In zijn woorden: het gaat er niet om dat je de straat de school in haalt, het gaat erom de maatschappij de school in te krijgen.

Meer hulp nodig?

  • YoungWorks - organisatie die jongeren kan bijstaan bij hun identiteitsontwikkeling (organisatie)
  • De Transformatieve School - professionaliserings- en cultuurveranderingsprogramma voor scholen in een stedelijke omgeving (organisatie)

Praktijkervaringen


Hieronder hebben we in samenwerking met Eddie een aantal voorbeelden voor je verzameld. Deze voorbeelden bieden praktische ondersteuning om aan de slag te gaan met de verschillende aspecten uit dit hoofdstuk.
Loading...